Nice, aangenaam?

Het was nog rustig in het restaurant. Zou ze het nu vragen of wachten tot het eind van de avond?

Ze nam nog een slok van haar imaginaire fles whisky en vroeg zachtjes:

“Est-ce que je peux vous poser une question?”

De vrouw kwam onmiddellijk naar haar toe:

“Bien sûr.”

En dus legde ze uit dat ze contact probeerde te zoeken met de gemeente om toestemming te krijgen een Stolpersteine te leggen.

“Stolpersteine?”

Had deze vrouw in dit koshere restaurant echt nog nooit van Stolpersteine gehoord?

“Une pierre d’achoppement.”

Er ging duidelijk nog geen belletje rinkelen. Misschien niet onlogisch. Per slot van rekening lagen er nog geen Stolpersteine in deze stad.

Dan maar uitleggen wat Stolpersteine zijn. Hoe zei je messing eigenlijk in het Frans?

De uitleg kwam blijkbaar goed over, want de vrouw haalde onmiddellijk haar telefoon tevoorschijn om haar een naam en telefoonnummer te geven.


“Elle est membre du conseil municipal et elle fais partie de la communauté juive. Elle va certainement pouvoir vous aider. Le maire est très coöperatif envers notre communauté.”


Wow een telefoonnummer van een gemeenteraadslid en een burgemeester die de joodse gemeenschap goed gezind was. Het was waarschijnlijk een stom toeval dat haar vorige berichten nooit beantwoord waren.

Ze had haar nauwelijk uitgebreid bedankt of Eva was alweer terug, weer met haar telefoon in de aanslag.
“J’ai aussi le numero du Président de la communauté juive pour vous.”
Het werd steeds beter. De voorzitter van de Joodse Raad. Haar dag kon niet meer stuk. En alsof er geen einde aan haar geluk kon komen was het eten in Bistro-K zoals dit koshere restaurant heette ook nog veel beter dan verwacht.
Ze dacht terug aan de enige andere keer dat ze kosher had moeten eten. Ze was acht en ze was voor Pasen met haar ouders en haar grootmoeder in Brugge toen deze laatste het ineens op haar heupen had gekregen en had aangekondigd dat ze die avond ‘kosher de Pesach’ moest eten. Haar vader had een restaurant in Ostende gevonden, ze erheen gedirigeerd en voor de deur naar een restaurant schuin naar de overkant gewezen. Daar, in dat sterrenrestaurant, ging hij eten. Hij zou ze aan het einde van de avond weer ophalen. Wat was ze boos geweest. Niet zozeer omdat het ‘koshere eten’ vooral bestond uit een kip met te veel vlieguren, maar vooral omdat haar vader haar niet waard had gevonden met zich mee te nemen.


De volgende ochtend belde de voorzitter haar binnen vijf minuten terug. Het werd steeds beter. Ja, hij had weleens Stolpersteine gezien, in Amsterdan notamment. Hij wist niet dat je voor leggen van een Stolpersteine eerst toestemming van het gemeentebestuur moest hebben. Ja, hij een telefoonnummer voor haar van de ambtenaar die ging over herdenkingen. Die zou haar vast verder kunnen helpen.


Vol vertrouwen belde ze Martine, de ambtenaar. Die kwam snel ter zake. De burgemeester was niet erg geporteerd van Stolpersteiner. Hij vond het disrespectvol dat mensen eroverheen liepen. Een Stolpersteine in de gevel van een huis, dat zou hij wel willen goedkeuren.


Weg goed humeur. Aan de tone of voice van deze Martine kon ze horen dat de burgemeester geen tegenspraak duldde. Dezelfde uitvluchten als de burgemeester van Parijs had gebruikt om Stolpersteine uit zijn stad te weren.

Ze voelde een onpasselijkheid opkomen. Upset zouden de Engelsen zeggen. Was het de hypocrisie die ze hier tegenkwam of was het de teleurstelling dat ze de Stolpersteine voorlopig op de lange baan moest schuiven? Zo een mooie manier om de herinnering aan iemand levend te houden.


Ze dacht aan Julius, de vader van haar oom, die tijdens de razzia’s van augustus 1942 in “la France Libre” was opgepakt en op 7 september 1942 vanuit doorgangskamp Drancy in een veewagen naar Auschwitz was vervoerd. Met zijn 59 jaar was hij waarschijnlijk direct naar de gaskamers verwezen. U mag niet langs Start, u krijgt geen tweehonderd gulden.


Ze had in de archieven van het department Alpes-Maritimes een beeld gekregen van zijn laatste jaren. Opgejaagd, ja verjaagd uit zijn vaderland, Duitsland, was hij in 1939 met behulp van een paar Italiaanse carabinieri door de bergen Frankrijk binnengesmokkeld. Daar was hij onmiddellijk door de politie aangehouden en ondervraagd. Hij had immers geen visum voor Frankrijk en ook nauwelijks geld. Wat moet hij een spijt hebben gehad dat hij zijn deel van het familiekapitaal aan vrouwen en gokken had opgemaakt. Gelukkig waren zijn broers hem te hulp geschoten. Maurice die in Parijs woonde maakte regelmatig geld over en toen hij desondanks door de Fransen werd opgesloten in het kamp van Gurs, een kamp waar Duitse joden en andere staatsgevaarlijke lieden werden geïnterneerd, hadden zijn broers hem weer losgekocht. En toen de Franse politie hem duidelijk maakte dat hij toch binnen drie maanden Frankrijk moest hebben verlaten, was zijn broer uit Basel, Norbert, naar Montevideo gereisd om emigratie naar Uruguay voor hem te regelen.


Het had niet mogen baten. Op 26 augustus 1942 werd hij in zijn huis 10, rue de Lepante, opgepakt en op 29 augustus vanaf station Riquier in Nice in convooi nummer 29 naar doorgangskamp Drancy vervoerd.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *